Nederland moet van het gas af. Maar waarom, wanneer en van wie? Wat betekent dat voor de manier waarop we onze huizen klimatiseren, voor de apparatuur in huis of voor het bedrijfsleven? En hoe krijgen we deze energietransitie voor elkaar? Voorwaar geen gemakkelijke opgave, waarvan niet iedereen de urgentie al inziet.
Waarom van het gas af?
Om met de waarom-vraag te beginnen, de voorraad fossiele brandstoffen raakt op. Je kunt er over twisten of dat over 15, 25 of 45 jaar is, maar dat ze opraken is zeker. ‘Be prepared’ is daarom het adagium.
Een tweede factor is het klimaat. We willen de opwarming beperken tot twee graden Celsius, of is het anderhalve graad? Daarvoor is het nodig om de uitstoot van CO2 drastisch te beperken.
Een derde factor is onze economische afhankelijkheid van de leveranciers van fossiele brandstoffen. Dat zijn niet altijd de meest betrouwbare, en afhankelijkheid maakt ons chantabel.
Kortom, genoeg redenen om werk te maken van de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen.
Wanneer van het gas af?
Zoals hiervoor gezegd, het is voor discussie vatbaar wanneer de fossiele voorraad op zal zijn. Bovendien heeft fossiel meerdere gezichten, waarbij het ene onaantrekkelijker is dan het andere: aardgas, aardolie, steenkool, bruinkool, schaliegas en teerzanden. Sommige bronnen kunnen misschien nog wel een tijdje mee, maar ze hebben zoveel ongewenste neveneffecten dat we dat niet zouden moeten willen.
De minst onaantrekkelijke energiedrager -aardgas- zal over enkele tientallen jaren grotendeels op zijn. Dat betekent dat de energie-infrastructuur er in 2050 heel anders uit zal zien. Misschien is dat zelfs 20 jaar eerder al het geval; als je dan vandaag een nieuwe cv-ketel aanschaft, dan is deze tegen die tijd net afgeschreven. Dat komt dus angstwekkend dichtbij en enig gevoel van urgentie zou niet misplaatst zijn.
Van wie moeten we van het gas af?
Dat hangt ervan af wie je het vraagt: voorhoede, twijfelaars of niet geïnteresseerden. Het gevoel van urgentie is heel verschillend.
Voorhoede
Kantelaars, disruptieven en paradigmashifters vinden het vraagstuk dermate urgent dat de transitie eerder gisteren dan vandaag zou moeten plaats v
inden. Deze groep is nog betrekkelijk klein. En dan bedoel ik de groep die daadwerkelijk doet wat ze vindt dat moet gebeuren. Niet degenen die zich beperken tot het etaleren wat ‘ze’ (de anderen) zouden moeten doen; dat is vrijblijvend en telt wat mij betreft niet mee.
Twijfelaars
Dan zijn er mensen die het vraagstuk urgent vinden, daar werk van willen maken, maar daar tijd voor willen nemen. Misschien omdat ze het vraagstuk niet super urgent vinden, misschien omdat ze vertrouwen op de economie; als het echt spannend wordt, dan zal de markt zijn werk doen en zal het tempo vanzelf omhoog gaan.
Niet geïnteresseerden
Tot slot zijn er mensen die nog geen enkel probleem zien. Mijn schoonmoeder heeft zich bijvoorbeeld nog geen dag druk gemaakt over het energievraagstuk omdat ze er geen notie van heeft waar dat over gaat: ‘er komt nog elke dag gas uit de kraan’. Er zijn ook mensen die ontkennen; de beschikbaarheid en brandstofprijs worden volgens hen meer bepaald door de politiek dan door schaarste; voorlopig is er genoeg gas, olie, steenkool of brandhout en de techniek lost het volgens hen wel op.
Het tempo zal worden bepaald door een krachtenspel van uiteenlopende meningen (en belangen), waarvan het resultaat op voorhand moeilijk is te voorspellen.
Hoe krijgen we de transitie voor elkaar?
Winsemius maakte in de tijd dat hij minister was onderscheid in de wortel, de stok en het gezang. Als het kan, dan is verleiding de aantrekkelijkste strategie om voor elkaar te krijgen wat we met zijn allen nastreven. Informeren en voorlichten
is niet genoeg om te versnellen. Fiscaal instrumentarium kan helpen, getuige de groei van elektrische leaseauto’s. Als we van mening zijn dat het dan niet snel genoeg gaat, dan kunnen we ook dwingende maatregelen inzetten, zoals eisen in het bouwbesluit of het onbewoonbaar verklaren van energieslurpers.
In mijn vorige blog
“Stappen of springen; stappen én springen” (15 november 2015) heb ik dit onderwerp al enigszins geraakt. Daar was mijn conclusie dat we zullen moeten stappen én springen omdat er op dit moment veel mensen zijn die de urgentie niet erg hoog inschatten; het zou jammer zijn om het daaraan gekoppelde besparingspotentieel te laten liggen. Daarbij ging ik ervan uit dat we mensen via de weg van de verleiding tot investeren zouden moeten zien te brengen. Dat is een beperkte opvatting.
Verleiding én dwang om tempo te maken
Gedurende het transitieproces kan een combinatie van verleiding en dwang worden ingezet. In de nieuwbouw heeft dat gewerkt. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw was de isolatieklasse van een woning ‘voldoende’ als de woning voorzien was van een spouwmuur en ‘goed’ als er 10 mm piepschuim in was aangebracht. Na de oliecrisissen en de autoloze zondag volgden
autoloze zondag 1973
ingewikkelde haalbaarheidsonderzoeken naar meerkosten als de spouwmuur gevuld zou worden met 5 of 6 cm isolatiemateriaal. Destijds volgens sommigen een ‘must’, volgens velen economisch onaanvaardbaar. Inmiddels weten we (vrijwel zeker) dat alle nieuwbouw in 2020 energieneutraal zal zijn, maar we hebben er wel 30 à 40 jaar over gedaan om te komen van klasse ‘voldoende’ naar energieneutraal als gangbare praktijk. Of we die tijd hebben voor het energieneutraal maken van de bestaande woningvoorraad is zeer de vraag. Iets meer dwang kan helpen, en zal naar mijn idee nodig zijn.
Zie ook ‘Stappen óf-springen – stappen-én-springen’
Interessante download, Energieneutrale Gebouwde Omgeving Beleidsatelier 2016.